Week 4 – Toch een geluk

In week 4 las ik TOCH EEN GELUK (2016), over alledaagsheid en relativering. Tekenaar Barbara Stok verbeeldt hoe ze na het internationale megasucces van haar boek Vincent weer gewoon met de hond gaat wandelen.

Striptekenaar Barbara Stok werd in 2009 bekroond met de Stripschapprijs voor haar complete oeuvre – en toen moest Vincent nog komen. Het is een bizarre gedachte. Wie wil zou het kunnen zien als een kenmerk van het Nederlandse striplandschap, waar een oeuvre-prijs vooral werkt als stimulering van je naamsbekendheid. Want hoewel Stok al met Je geld of je leven (2003) naam en faam maakte onder stripliefhebbers, zullen buitenstaanders vooral Vincent (2013), over de laatste levensjaren van Vincent van Gogh, als haar doorbraak zien. Het boek werd veelvuldig geroemd, bekroond en vertaald en maakte van Stok even een wereldster.

Toch een geluk beschrijft Stoks alledaagse bezigheden in de periode rondom het verschijnen van Vincent. We zien Stoks schetsen, haar research, haar interviews en haar onzekerheden, maar net wanneer Stok helemaal lijkt op te gaan in Van Gogh, breekt de alledaagsheid in. Haar grote opdracht blijkt ook maar gewoon één van de bezigheden van de hoofdpersoon. De pagina’s over Vincent worden afgewisseld met verzuchtingen over hondenpoep, een dagje Borkum en anekdotes over vogels, spinnen en torren. Die afwisseling geeft Toch een geluk een bijna nonchalante thematiek.

Pas bij herlezing blijkt hoe zorgvuldig Stok de vraag ‘Wat doet er nu écht toe?’ door haar werk vlecht. Soms letterlijk: ze ontdekt een kras in haar nieuwe auto en relativeert zes panels lang dat het toch maar een auto is, om in het laatste beeld alsnog gefrustreerd uit haar vel te springen. Die relativering wordt niet alleen inhoudelijk maar ook grafisch in verschillende vormen herhaald – en dat maakt Stok echt tot een subtiele meestertekenaar. We zien dat Stok haar hoofd vult met zorgen, terwijl haar hond tevreden op een balletje kauwt. Een latere scène – het uitlaten – is het het grasveld dat twee hele pagina’s vult, en niet Stoks frons of hangende schouders.

Stok experimenteert in Toch een geluk ook met langere stukken tekst en wisselt volledig getekende pagina’s af met korte alinea’s proza. Dat pakt goed uit: de afwisseling voelt natuurlijk en geeft de kans om te filsoferen, zonder in mijmerend beeld te vervallen. Vooral in het kortverhaal ‘Te laat’ tilt de vorm het verhaal naar een hoger niveau. Esthetisch gezien valt er nog wel wat winst te behalen: typografisch doen deze proza-snippers Stoks kenmerkende stijl geen recht.

scan179

Nu was Barbara Stok überhaupt al één van Nederlands meest eerlijke tekenaars, maar in Toch een geluk schuwt ze ook de eerlijkheid over haar maakproces niet. Zo schrijft ze: ‘Nu ben ik bezig met een dialoog tussen Vincent en twee vrienden. Ben tweeënhalve dag puur aan het schrijven geweest’. Het is een verademing, een inzicht dat je weinig hoort: Stok stelt zich kwetsbaar op, zonder dat ze het gevoel geeft iets op te biechten. Pagina’s later: ‘Had ik maar meer tijd. Ik mag niet laten gebeuren dat ik achteraf het idee heb dat het beter had kunnen zijn.’ Het is een achteloos kijkje achter de schermen, al is het bij Stok de vraag of die schermen er wel zijn. Bij anderen zou die onzekerheid verborgen blijven achter een schijn van hippe, hypersnele en rimpelloze productiviteit, maar Stok lijkt zich juist hard te maken voor haar maakproces. Zo werk ik, lijkt ze te zeggen en dat proces moet niet zomaar weggemoffeld worden.